Welstand maakt ziek

Komt er laatst een nieuwe klant op mijn spreekuur (ik heb geen spreekuur, maar dat klinkt wel lekker), zegt ze: Ik ben zó ziek van de welstandscommissie. Tja mevrouw, als dat uw probleem is kan ik u misschien helpen.
Had ik een prachtige tekening gemaakt voor een nieuw raam in mijn kopgevel. Zou je denken: wie is daar nou op tegen? Je ziet het niet eens van de straat. Er staan bomen voor en verderop hebben ze ook zo’n raam en dat mocht ook, toch? Tja, zei ik nog eens. Ik ga u helpen. Kleedt u eerst maar eens uit (dat zei ik niet, maar het klinkt wel lekker).
Als architect hebben we veel te maken met welstandscommissies, zo leg ik uit. Die bewaken de schoonheid van de omgeving. En dat doen ze voor u, al zou u dat niet altijd denken. Het gaat zo: een bouwplan wordt eerst getoetst door de rayonarchitect, een medewerker in vaste dienst van Welstand, in het betreffende gemeentehuis. Eens per twee weken zit hij daar, samen met een ambtenaar, de binnengekomen plannen te schiften. De makkelijke beoordeelt hij zelf, de moeilijke neemt hij mee naar de “grote” commissie. Daarin zitten architecten met ervaring en die hebben dan het laatste woord. Of beter: die adviseren het College van BenW en die kan dat advies al dan niet opvolgen. Tijdens beide zittingen mag u uw plan toelichten.
De commissies zijn openbaar. Maar er komt bijna nooit iemand. En dat is jammer. Want, ik kan u verzekeren, als u eens op de tribune gaat zitten, dan denkt u er na afloop wel anders over. U moest eens weten wat er allemaal wordt binnen gedragen. Dan snap je pas dat zo’n commissie nut heeft. Er moet zó veel worden bijgestuurd. Misschien is dat ook wel het geval bij uw kopgevelraam. Zullen we uw plan eens bekijken?
Kleedt u maar weer aan mevrouw, u bent genezen, wilde ik na afloop zeggen. Maar dat zei ik niet, want het was niet zo. Mevrouw is ongeneeslijk ziek. Ik weet zelf wel, zegt ze, wat mooi en lelijk is. Weg met die welstandscommissie! Ze was niet te overtuigen; ik heb haar kleren verstopt.